Sietske de Vet

De meeste berggebieden hebben een uitgebreid netwerk van paden. Soms hoef je maar een dag lang hetzelfde pad te volgen om bij de volgende berghut te komen. In sommige gevallen zijn die paden wat lastiger te vinden. Boven de boomgrens (2000 tot 2500 m) loop je door rotsvelden en moet je je oriënteren aan de hand van moeilijk te vinden gekleurde markeringen en ‘steenmannetjes’, stapels stenen die het pad aangeven.

Als je de weg kwijtraakt in een onbekend gebied, kan er een gevaarlijke situatie ontstaan. Goede hulpmiddelen zijn kaart, kompas en gps, mits ze op een juiste wijze worden gebruikt. Er zijn talloze boeken geschreven en er zijn veel cursussen over dit onderwerp. Ik volsta met een beknopte introductie.

Kaart

De bergwandelaar kan het best ‘uit de voeten’ met een kaart die een schaal heeft van 1:25.000, dat betekent dat 1 cm op de kaart in werkelijkheid 250 meter is. Met een goede routebeschrijving in een overzichtelijk gebied volstaat een 1:50.000-kaart (1 cm = 500 meter). Deze kaart is minder gedetailleerd, maar beslaat een groter gebied.

Een topografische kaart – ‘topografie’ betekent ‘plaatsbeschrijving’ – geeft het aardoppervlak zo nauwkeurig mogelijk weer. Bossen (loof of naald), dorpen, rivieren, bruggen, hoogtelijnen zijn er gedetailleerd op ingetekend. Vooral hoogtelijnen geven in de bergen belangrijke informatie: staan ze dicht op elkaar, dan is de helling steil. De legenda geeft de onderlinge afstand van de hoogtelijnen aan. Er bestaan ook toeristische kaarten; ze zijn gebaseerd op een topografische kaart en geven toeristische informatie weer als campings, berghutten, kabelbaan en soms lokale wandelroutes. Beide kaarten zijn handig in gebruik. Kijk je onderweg regelmatig op de kaart, zodat je telkens weet waar je je bevindt. Nog een tip: stop de kaart in een plastic hoesje, zodat deze droog blijft als het regent.

Kompas

Een kompas meenemen heeft alleen zin wanneer deze goed wordt gebruikt. In het kort: de naald wijst altijd naar het noorden. De richting wordt bepaald aan de hand van een draaibare ring met noord, oost, zuid, west. Gebruik een kompas altijd in combinatie met de kaart. Zo is op de kaart bijvoorbeeld af te lezen dat de route om het ravijn heen gaat, terwijl het kompas aangeeft dat je er dwars overheen moet. De meeste bergwandelaars hebben genoeg aan een liniaal- of plaatkompas met een doorzichtige plaat. Een spiegelkompas is handig voor wie van het pad wil afwijken. Voor meer informatie: zie de pagina Kompas.

Gps

Met gps kun je bepalen waar je bent, waar je heen gaat en waar je vandaan komt. Het navigatiesysteem is gebaseerd op radiosignalen, die door satellieten worden afgegeven. Aan de hand van minimaal vier satellieten bepaalt de gps-ontvanger de juiste positie, ook wel ‘waypoint’ genoemd.

Omdat een bergwand, dicht bos of een onweerswolk de radiosignalen kunnen verstoren, is het systeem niet voor 100% betrouwbaar. Zie het als een aanvulling op het gebruik van kaart en kompas. Zie verder de pagina’s Gps: een apparaat kiezen en Gps: tracks zoeken of zelf maken.

Plannen met hoogteverschillen

In de bergen tellen niet zozeer de afstanden hemelsbreed, maar vooral de hoogteverschillen. Een vuistregel: per uur stijg je maximaal 400 m en daal je 600 m. Aan hand van deze simpele vuistregel kun je al heel aardig inschatten hoe lang een tocht gaat duren.

Vooral in het begin kunnen je inschattingen toch nog tegenvallen, met name het stijgen. Het kan frustrerend zijn om op een bordje te lezen dat de berghut waar je net vandaan komt nog 1 uur lopen is, terwijl je zelf al anderhalf uur onderweg bent. Vaak zijn deze indicaties echter onbetrouwbaar. Forceer je niet en blijf met een regelmatige tred lopen.